John 4

1Als dan de Heere verstond, dat de Farizeën gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes;
 de Heere verstond, Namelijk Jezus.
,
 meer discipelen En overzulks vreesden dat zij hun aanzien bij het volk meer zouden verliezen door Hem, dan geschied was door Johannes; en dat zij daarover met nijdigheid en haat tegen Hem zo langer zo meer ontstoken werden, Joh 11:48 .
2( Hoewel Jezus zelf niet doopte, maar Zijn discipelen), 3Zo verliet Hij Judea, en ging wederom heen naar Galilea.
  verliet Hij Judea Namelijk om hun lagen en geweld te ontgaan, alzo Zijne ure nog niet gekomen was, Joh 7:30 .
,
 wederom heen naar Waaruit Hij tevoren naar Jeruzalem was vertrokken, Joh 2:12 .
4En Hij moest door Samaria gaan.
 door Samaria gaan Overmits de naaste weg om van Judea naar Galilea te reizen door het land van Samaria lag, Luk 9:51-52 , en Luk 17:11 .
5Hij kwam dan in een stad van Samaria, genaamd Sichar, nabij het stuk land, hetwelk Jakob zijn zoon Jozef gaf.
 gaf Namelijk bij testament. Zie Gen 48:22 , op welk stuk land ook Jozefs beenderen begraven zijn, Jos 24:32 .
6En aldaar was de fontein Jakobs. Jezus dan, vermoeid zijnde van de reize, zat alzo neder nevens de fontein. Het was omtrent de zesde ure.
 de fontein Jakobs Dit is ene fontein geweest in datzelfde stuk land, of een put, dien Jakob heeft doen graven, gelijk zijne voorvaders.
,
 zesde ure Dat is, omtrent den middag, als de zon op het heetst is. Zie Joh 11:9 .
7Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken.
 uit Samaria om Dat is, zijnde uit het land van Samaria, en komende uit Sichar, welk stadje in het land van Samaria lag, vs.5, anders ook genaamd Sichem, Gen 33:19 .
8( Want Zijn discipelen waren heengegaan in de stad, opdat zij zouden spijze kopen.) 9Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen.
 Want de Joden houden De oorzaak hiervan zie de aantekeningen Luk 9:53 .
10Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indiën gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben.
 de gave Gods kendet, Dat is, mij, die den mensen tot een Zaligmaker van God gegeven ben; Rom 8:32 .
,
 levend water gegeven Dat is, levend makende, waarmede bij gelijkenis verstaan wordt de gave des Heiligen Geestes, door welken wij wedergeboren en verkwikt worden ten eeuwigen leven. In zulker voege, dat hoewel wij somtijds wel dorsten naar troost in zware vallen en aanvechtingen, nochtans door deze genade des Heiligen Geestes alzo wederom verkwikt en gesterkt worden, dat wij nimmermeer in wanhoop vervallen, noch verloren gaan. Zie Isa 12:3 ; Joh 6:35 , en Joh 7:38-39 .
11De vrouw zeide tot Hem: Heere! Gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep; van waar hebt Gij dan het levend water? 12 Zijt Gij meerder dan onze vader Jakob, die ons den put gegeven heeft, en hijzelf heeft daaruit gedronken, en zijn kinderen en zijn vee?
 vader Jakob, die De Samaritanen roemden dat zij afkomstig waren van Jakob door Jozef, hoewel zij meest allen uit de heidenen waren, die uit Assyrië daar waren gebracht. Zie 2Ki 17 , en Josef, Antiq. lib.9.
,
 kinderen Grieks zonen.
13Jezus antwoordde, en zeide tot haar: Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten; 14Maar zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. 15De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen, om te putten. 16Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man, en kom hier. 17De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt wel gezegd: Ik heb geen man.
 geen man Dat is, geen getrouwde man.
18Want gij hebt vijf mannen gehad, en dien gij nu hebt, is uw man niet; dat hebt gij met waarheid gezegd. 19De vrouw zeide tot Hem: Heere, ik zie, dat Gij een profeet zijt. 20Onze vaders hebben op dezen berg aangebeden; en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden.
 berg aangebeden; Namelijk den berg Gerizim, alwaar Manasse, de broeder van den hogepriester Jaddus, getrouwd hebbende, tegen de wet der Joden, de dochter van een Samaritaansen overste Sanaballath, [zie Neh 6] , en daarover verstoten zijnde, heeft zich tot de Samaritanen begeven, en door toedoen zijns schoonvaders een nieuwen tempel op dien berg gebouwd, en ene scheuring aangericht, en is aldaar tot hogepriester gesteld. Waardoor namaals tussen de Joden en Samaritanen grote twist is ontstaan, over de plaats waar men behoorde aan te bidden. Zie 2 Mach.6:2, JosEf. Antiq. lib.11, cap.8.
,
 aanbidden Door aanbidden wordt hier verstaan de gehele openbare en uiterlijke godsdienst.
21Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt, wanneer gijlieden , noch op dezen berg, noch te Jeruzalem, den Vader zult aanbidden.
 zult aanbidden Dat is, niet zult gehouden zijn op die plaatsen meer dan op andere aan te bidden, 1Ti 2:8 .
22Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden.
 wat gij niet weet; Dat is, waarvan gij niet zijt verzekerd, dat God aldaar wil gediend zijn, alzo gij daarvan geen gebod hebt, gelijk wij Joden hebben van den godsdienst in den tempel te Jeruzalem te doen; gelijk ook niet, dat God op zulke wijze wil gediend zijn als gij Hem dient.
,
 de zaligheid Dat is, de Zaligmaker en de zaligmakende leer, Isa 2:3 ; Rom 9:5 .
23Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken, die Hem alzo aanbidden.
 in geest en Dat is, niet gebonden zijnde aan zekere plaats of uitwendige ceremoniën, gelijk in het Oude Testament.
24God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
 een Geest, en Dat is, een geestelijk, onzienlijk wezen, en wil daarom gediend worden met een dienst, die met zijne natuur overeenkomt, dat is, die inwendig en geestelijk is, voortkomende uit een oprecht en gelovig hart; Rom 12:1-2 .
25De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt ( Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen.
 Messias Zie van dit woord Joh 1:42 .
,
 komt Dat is, haast komen zal.
,
 alle dingen verkondigen Namelijk die tot den godsdienst en ter zaligheid nodig zijn.
26Jezus zeide tot haar: Ik ben het, Die met u spreek.
 Ik ben het, Namelijk de Messias, van wien gij zegt dat Hij komen zal.
27En daarop kwamen Zijn discipelen en verwonderden zich, dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand: Wat vraagt Gij, of: Wat spreekt Gij met haar? 28Zo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging heen in de stad en zeide tot de lieden:
 stad en zeide Namelijk Sichar, vs.5.
,
 lieden Grieks mensen; namelijk van die stad.
29Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?
 alles, wat ik Namelijk ook heimelijke en verborgen zaken.
30Zij dan gingen uit de stad, en kwamen tot Hem.
 Zij dan gingen Namelijk de inwoners van Sichar.
31En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet.
 eet Namelijk van deze spijs, die wij tot het middagmaal gekocht hebben.
32Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijs om te eten, die gij niet weet.
 Ik heb een spijs Dit wordt verklaard vs.34.
33Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht? 34Jezus zeide tot hen: Mijn spijs is, dat Ik doe den wil Desgenen, Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbrenge.
 en Zijn werk Namelijk dat mij de Vader opgelegd heeft om het Evangelie te prediken, als de mensen tot mij komen, gelijk de Samaritanen terstond doen zouden.
,
 volbrenge Of, voleinde.
35Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden, en dan komt de oogst? Ziet, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten.
 de oogst? +Namelijk de natuurlijke oogst, welke begon in Judea van pasen aan. Zie Lev 23:10 , Lev 23:15 ; Deu 16:9 .
,
 om te oogsten Grieks tot den oogst. Dit moest verstaan worden van een geestelijken oogst, welke hier waren de Samaritanen, die met menigte over de velden kwamen om Christus te horenen derhalve als rijp waren om geestelijk geoogst, dat is, tot de gemeente gebracht te worden.
36En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven; opdat zich te zamen verblijde, beide, die zaait en die maait. 37Want hierin is die spreuk waarachtig: Een ander is het, die zaait, en een ander, die maait.
 spreuk waarachtig Grieks woord, of rede.
38Ik heb u uitgezonden, om te maaien, hetgeen gij niet bearbeid hebt; anderen hebben het bearbeid, en gij zijt tot hun arbeid ingegaan.
 u uitgezonden, Namelijk apostelen.
,
 anderen hebben Namelijk de voorgaande profeten en Johannes de Doper, welke Christus hiervoren bij zaaiers vergelijkt, gelijk de apostelen bij maaiers.
39En velen der Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles, wat ik gedaan heb. 40Als dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren, baden zij Hem, dat Hij bij hen bleef; en Hij bleef aldaar twee dagen. 41En er geloofden er veel meer om Zijns woords wil;
 om Zijns woords wil; Dat is omdat zij Hem zelf nu gehoord en de kracht Zijns woord gevoeld hadden.
42En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelven hebben Hem gehoord, en weten, dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. 43En na de twee dagen ging Hij van daar en ging heen naar Galilea;
  naar Galilea; Namelijk niet naar Nazareth, maar naar Kana, gelijk blijkt uit vs.46.
44Want Jezus heeft Zelf getuigd, dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft.
 vaderland geen Hier wordt reden gegeven waarom Hij naar Kana en naar andere steden van Galilea ging en niet naar Nazareth. Zie Mat 13:54 , Mat 13:57 .
45Als Hij dan in Galilea kwam, ontvingen Hem de Galileërs, gezien hebbende al de dingen, die Hij te Jeruzalem op het feest gedaan had; want ook zij waren tot het feest gegaan.
 ontvingen Hem Dat is, namen Zijne leer aan.
,
 op het feest gedaan Namelijk van pasen.
46Zo kwam dan Jezus wederom te Kana in Galilea, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er was een zeker koninklijk hoveling, wiens zoon krank was, te Kapernaum.
 koninklijk hoveling, Grieks koninklijk; namelijk officier of heer, in dienst of uit het hof van den koning Herodes, welke sommigen menen, dat Chusa zou geweest zijn, de rentmeester van Herodes, wiens huisvrouw Johanna, benevens andere vrouwen, den Heere Christus dienden van hare goederen, Luk 8:3 , hetwelk ook vs.53 schijnt te bevestigen.
47Deze, gehoord hebbende, dat Jezus uit Judea in Galilea kwam, ging tot Hem, en bad Hem, dat Hij afkwame, en zijn zoon gezond maakte; want hij lag op zijn sterven.
 lag op zijn sterven Grieks hij zou sterven.
48Jezus dan zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven. 49De koninklijke hoveling zeide tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft. 50Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de mens geloofde het woord, dat Jezus tot hem zeide, en ging heen.
 Leeft Dat is, is weder gezond geworden, en van het sterven voor dezen tijd bevrijd.
51En als hij nu afging, kwamen hem zijn dienstknechten tegemoet, en boodschapten, zeggende: Uw kind leeft! 52Zo vraagde hij dan van hen de ure, in welke het beter met hem geworden was. En zij zeiden tot hem: Gisteren te zeven ure verliet hem de koorts.
 zeven ure verliet Dat is, omtrent een ure na den middag.
53De vader bekende dan, dat het in dezelve ure was, in dewelke Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft. En hij geloofde zelf, en zijn gehele huis. 54Dit tweede teken heeft Jezus wederom gedaan, als Hij uit Judea in Galilea gekomen was.
Copyright information for DutSVVA